
Jurisprudentie
AT1867
Datum uitspraak2005-03-15
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00006/05 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00006/05 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening
Uitspraak
15 maart 2005
Strafkamer
nr. 00006/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 2002, nummer 22/000208-01, ingediend door:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 28 november 2000 - de aanvraagster ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de aanvraagster een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend was. De aanvrage berust immers op de - reeds ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte - verklaring van de zuster van de aanvraagster, die inhoudt dat niet de aanvraagster maar zij de bewezenverklaarde zware mishandeling heeft gepleegd, aan welke verklaring het Hof klaarblijkelijk geen geloof heeft gehecht.
3.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 maart 2005.